Veelgestelde vragen

Hier vind je de veelgestelde vragen per thema. Klik op het plusteken om het thema uit te klappen. Klik op de vraag om het antwoord uit te klappen. 

Het doel is dat alle transitievisies warmte samen optellen tot 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen, zoals kantoren, scholen, etc. Omdat deze gebouwen erg kunnen verschillen qua omvang, worden ze gemeten in woningequivalenten: één woning of staat gelijk aan 1 woningequivalent. In het geval van utiliteitsgebouwen staat 130 m2 vloeroppervlak gelijk aan 1 woningequivalent.

Er staan in het Klimaatakkoord geen afspraken over de verdeling van de 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen over de gemeenten. Als vuistregel kun je gebruiken: elke gemeente gaat plannen maken om te komen tot een aardgasvrije gebouwenvoorraad in de 30 jaar tot 2050. De eerste transitievisie warmte, die gemeenten uiterlijk eind 2021 vaststellen, heeft betrekking op een derde van de totale periode. In de eerste periode is er echter sprake van een aanloopperiode waarna er opschaling wordt gerealiseerd. Mede daarom hebben de afspraken in het Klimaatakkoord voor de periode tot en met 2030 betrekking op circa een vijfde van de gebouwenvoorraad, oftewel 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen.

Als de plannen van alle gemeenten samen (in de transitievisies warmte) niet optellen tot 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen, zal er bijgestuurd worden. Er wordt door VNG en Rijk een procedure ontwikkeld over hoe die bijsturing in zijn werk gaat. De verwachting is dat deze begin 2022 gereed is. Bijsturing gebeurt met het oog op het bereiken van 3,4 Mton CO2-reductie voor de gebouwde omgeving als geheel. Overigens wordt nog gewerkt aan een omrekenfactor voor woningen en gebouwen die via de wijkgerichte aanpak wel worden verduurzaamd maar nog niet aardgasvrij worden gemaakt.

In het Klimaatakkoord is afgesproken de transitievisie warmte te borgen binnen de Omgevingswet. Er zijn geen afspraken gemaakt of de transitievisie warmte wordt vormgegeven als een omgevingsvisie of als een programma onder de Omgevingswet.

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de transitievisie warmte beschrijft in welke wijken de gemeente in de periode tot en met 2030 aan de slag gaat. In het Klimaatakkoord zijn voorts afspraken gemaakt over enkele kenmerken van een transitievisie warmte. Zo is afgesproken dat de gemeente de transitievisie warmte elke vijf jaar actualiseert. Tenslotte zijn er in het Klimaatakkoord drie inhoudelijke aspecten (zie hieronder) afgesproken die de gemeente opneemt in de transitievisie warmte.

In de transitievisie warmte wordt per wijk van de gemeente het tijdspad - van isoleren en aardgasvrij maken met het oog op het CO2 arm maken van de gebouwde omgeving - aangegeven, en voor wijken die in de periode 2022 t/m 2030 gepland zijn per wijk is aangegeven:

  • hoeveel woningen en andere gebouwen (uitgedrukt in woningequivalenten) geïsoleerd en/of aardgasvrij worden gemaakt;
  • welke alternatieve betaalbare, betrouwbare en duurzame energie infrastructuren potentieel beschikbaar zijn (warmtenet, all electric, hybride technieken die veel minder (duurzaam) gas verstoken als (tussen)oplossing, etc.);
  • welk van die alternatieven de laagste maatschappelijke kosten heeft, bijvoorbeeld op basis van de Leidraad. Bij het ontwikkelen van de Leidraad zal worden bekeken of en zo ja hoe de maatschappelijke kosten kunnen worden weergegeven per ton vermeden CO2 uitstoot.

Gemeenten stellen de transitievisie warmte uiterlijk eind 2021 vast. Gemeenten krijgen een termijn van 3 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet om de omgevingsvisie vast te stellen. De verplichting voor gemeenten om een omgevingsvisie te hebben en het tijdstip daarvoor zal bij Koninklijk Besluit worden vastgelegd. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is voorzien voor 1 juli 2022.

 

Je kunt hier een kaart vinden met de vastgestelde transitievisies warmte.

In het Klimaatakkoord staat de volgende passage: “De gemeente bepaalt in samenspraak met de betrokken stakeholders op welke datum daadwerkelijk de toelevering van aardgas wordt beëindigd en legt dit vast in het uitvoeringsplan op wijkniveau. Bij het vaststellen van de termijn worden gemeenten geacht zorgvuldig rekening te houden met in ieder geval voldoende tijd benodigd voor investeringsplannen van onder andere netbeheerders en gebouweigenaren, waaronder woningcorporaties en relevante instellingen, maar uiterlijk 8 jaar voor de einddatum van het aardgas. Uiterlijk in 2022 wordt – onder andere op basis van ervaringen in het Programma Aardgasvrije Wijken – bepaald of 8 jaar inderdaad de beste termijn is”.

De 8–jaarstermijn uit het Klimaatakkoord is bedoeld als een redelijke termijn. Het gaat daarbij om:

  • De periode tussen het moment van vastlegging van de einddatum voor het aardgas in de wijk in het gemeentelijke uitvoeringsplan op wijkniveau en het moment van daadwerkelijk beëindiging van de levering van aardgas in de wijk;
  • waarbij de termijn redelijk moet zijn gegeven de omstandigheden in de betreffende wijk, dat wil zeggen:
  • betrokkenen voldoende tijd biedt om zich voor te bereiden op de andere energievoorziening;
  • ruimte biedt voor het mee koppelen met andere opgaven in de wijk binnen de gekozen termijn, bijvoorbeeld groot onderhoud door de woningcorporatie of het vervangen van de riolering in de wijk,
  • niet langer is dan 8 jaar,
  • en die door de gemeente in samenspraak met de andere betrokken partijen wordt bepaald, zoals gebouweigenaren en netbeheerders.

In 30 regio’s wordt gewerkt aan een Regionale Energie Strategie (RES). Dit is een instrument om gezamenlijk te komen tot keuzes voor de opwekking van hernieuwbare energie, de inzet van bestaande warmtebronnen en de energie infrastructuur. Het proces om te komen tot een RES heeft dus ook een relatie met de warmtetransitie in de gebouwde omgeving. Hiervoor stellen de RES regio’s een Regionale Structuur Warmte (RSW) op. Hierin wordt in kaart gebracht wat de warmtevraag en -aanbod is in de regio en verkend wat de kansen zijn voor bovengemeentelijke warmte-infrastructuur. In de RES-regio wordt tevens het gesprek gevoerd over kansen en knelpunten bij bovenlokale warmtebronnen.

De transitievisies warmte en de RSW moeten daarom goed op elkaar worden afgestemd in een zich herhalend iteratief proces. Aan de manier waarop deze afstemming plaatsvindt, wordt op verschillende manieren invulling gegeven. In paragraaf 3.4 van de Handreiking Regionale Energiestrategie staat de relatie tussen de Regionale Structuur Warmte en de transitievisie warmte uitgebreider beschreven.

Gemeenten hebben de regie in de wijkgerichte aanpak van de energietransitie in de gebouwde omgeving. Hierdoor krijgen gemeenten ook nieuwe taken, denk aan het opstellen van een transitievisie warmte en uitvoeringsplannen op wijk- of buurtniveau. Gemeenten kunnen gedurende het proces op verschillende wijze invulling geven aan de regierol in relatie tot de stakeholders, zoals woningbouwcorporaties en netbeheerders.

Het Kennis- en Leerprogramma heeft in samenwerking met gemeenten een afwegingskader opgesteld om gemeenten te helpen bij het kiezen van een regierol. De keuze is onder andere afhankelijk van inhoudelijke overwegingen, de wijze waarop de gemeente wil omgaan met de omgeving en de beschikbare capaciteit en financiële middelen. Er zijn vier uiteenlopende rollen uitgewerkt: de afwachtende regisseur, de procesregisseur, de sturende regisseur en de integrale regisseur. Wat deze verschillende rollen inhouden, is hier te vinden.

Een gemeente kan uiteraard andere rollen of een combinatie van rollen kiezen. Bij de vier varianten gaat het uitdrukkelijk om rolopvattingen en niet om ambitieniveaus. Deze varianten zijn bedoeld ter inspiratie en om binnen de gemeentelijke organisatie het gesprek aan te gaan over de invulling van de regierol.

Voor verschillende gebouweigenaren zijn subsidieregelingen ingericht, waaronder:

Andere relevante regelingen zijn met name bedoeld voor bedrijven, zoals de Energie-Investeringsaftrek (EIA) en de Subsidie Hernieuwbare Energie (HER+).

Hier vind je een totaaloverzicht van regelingen en subsidies die relevant zijn voor de planvorming en uitvoering van aardgasvrije wijken in jouw gemeenten. 

In februari 2020 is het publiek-privaat gefinancierde Nationaal Warmtefonds gestart met financiering voor woningeigenaren en Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) vanaf 8 appartementen. Het Nationaal Warmtefonds is een opvolger van het Nationaal Energiebespaarfonds. Het fonds is een afspraak uit het Klimaatakkoord en biedt langjarige financiering tegen een aantrekkelijke rente.

In totaal is 525 miljoen euro van private financiers beschikbaar in het Nationaal Warmtefonds. In het jaarverslag geeft het NEF aan dat het fonds in 2021 kan groeien tot 1,1 miljard euro.

Komt de eigenaar-bewoner niet in aanmerking voor de Energiebespaarlening vanwege onvoldoende financiële draagkracht, leeftijd of bepaalde BKR-criteria, dan biedt de Energiebespaarhypotheek mogelijkheden.

Meer informatie over het Warmtefonds is te vinden in deze kamerbrief over o.a. het Warmtefonds van december 2020 en de kamerbrief over de stand van zaken van de gebouwde omgeving van september 2020.

De Energiebespaarhypotheek is een hypothecaire lening met bijzondere voorwaarden en wordt verstrekt naast de bestaande hypotheek of leningen bij een andere kredietverstrekker. Het bijzondere aan deze hypothecaire lening is dat de kredietnemer de eerste 3 jaren helemaal niets betaalt. Hij of zij betaalt dus geen rente en ook geen aflossing op de lening. In plaats daarvan betaalt de overheid de rente, via het Nationaal Warmtefonds. De aflossing wordt uitgesteld en gefinancierd uit een tweede door het Nationaal Warmtefonds beschikbaar gestelde lening (de Combinatielening).

De eigenaar-bewoner komt in aanmerking voor een Energiebespaarhypotheek als een aanvraag voor een Energiebespaarlening niet kan worden gehonoreerd vanwege onvoldoende financiële draagkracht, leeftijd of bepaalde BKR-criteria. De aanvrager dient eigenaar én bewoner te zijn van een bestaande woning gelegen in een proeftuin aardgasvrije wijken, een gemeentelijke wijkaanpak of wijkaanpak van een woningcorporatie waarbij ook de eigenaar-bewoners in de wijk de woning verduurzamen (gespikkeld bezit). Lees hier meer informatie over de Energiebespaarhypotheek en de voorwaarden hiervan.

De prijs voor de eindgebruiker wordt gereguleerd door middel van de gasreferentie. Deze prijs bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per verbruikte gigajoule. Ook kan eenmalig een aansluitbijdrage in rekening worden gebracht bij de afnemer. Deze tarieven worden jaarlijks vastgesteld door de ACM*. Gemeenten die nadenken over een eigen bijdrage van eigenaren-bewoners voor de BAK geven aan dat zij op basis van ervaring en onderzoek inschatten dat een eigen bijdrage van circa € 1500-2500 aanvaardbaar vinden. Dit is vergelijkbaar met de kosten voor het vervangen van een Cv-ketel.

Daarnaast kan bij de aanleg van een nieuw net of de uitbreiding van een bestaand net een kostendekkingsbijdrage nodig zijn om projecten kostendekkend te maken. Hierover kunnen partijen onderling afspraken maken. Deze afspraken behoren tot de onderhandelingsvrijheid tussen partijen bij het tot stand komen van nieuwe warmteprojecten en worden dus op verschillende manieren gedaan. Soms is het zo (wanneer het project zich binnen redelijke termijn terugverdient) dat de partij die de warmtelevering doet, ook alle kosten voor zijn/haar rekening neemt. Andere keren is hiervoor extra financiering nodig, bijvoorbeeld van de  gemeente of de projecteigenaar. Zo wordt bij nieuwbouw vaak ook een projectbijdrage bij de toekomstige woningeigenaren in rekening gebracht via de projectontwikkelaar.

*https://www.acm.nl/nl/warmtetarieven

Bij de tweede ronde proeftuinen is een Rekentool beschikbaar gesteld. Deze tool is een hulpmiddel om de businesscases op te stellen voor het aardgasvrij maken van wijken, en kan ook buiten de aanvraag voor een proeftuinregeling als hulpmiddel worden gebruikt.

Een businesscase voor eigenaar- bewoners en stakeholders omvat tenminste:

  1. De verwachte opbrengsten (bijvoorbeeld door een lagere energierekening, eventueel beschikbare subsidies, lagere onderhoudskosten en andere opbrengsten);
  2. De investerings-, onderhoud- en financieringskosten;
  3. De mogelijk ‘aanvullende kosten’ (zoals kosten voor elektrisch koken of energieadviezen);

We adviseren je om bij de berekeningen gebruik te maken van de waarden zoals die ook in de Leidraad worden gebruikt dan wel zijn gehanteerd bij de doorrekening van het Klimaatakkoord.

Voor het maken van een businesscase voor een warmtenet, biedt het Expertise Centrum Warmte een template. Wordt in de aanpak gekozen voor een warmtenet, dan is het tarievenbesluit voor warmte dat ACM jaarlijks publiceert van toepassing. Per 1 januari 2020 bestaat deze uit een maximumprijs (vast en variabel), een eenmalige aansluitbijdrage, een meettarief, een afsluittarief en regulering van de afleverset.

Volg ook de producten uit de verschillende bijeenkomsten via de website van Programma Aardgasvrije Wijken het Kennis en Leerprogramma van Aardgasvrije Wijken.

De betaalbaarheid van de energietransitie is cruciaal om het draagvlak te behouden. Uitgangspunt van het Klimaatakkoord is dan ook dat de stap naar minder CO2-uitstoot haalbaar en betaalbaar is. Betaalbaarheid is een leervraag binnen het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW). Hoe we een bestaande wijk succesvol ‘aardgasvrij kunnen maken,’ is een veelomvattend proces waar geen eenduidige oplossing voor is. Om die vraag te kunnen beantwoorden, is veel praktijkervaring nodig. Er zijn nog tal van vraagstukken te verkennen, waaronder het betaalbaar houden van de aanpak, maar ook bijvoorbeeld de mix van technieken, de rol van de gemeente en de betrokken stakeholders, het betrekken van bewoners en gebouweigenaren en het verbinden van het aardgasvrij maken aan het verbeteren van de woon- en leefomgeving.

Het kabinet heeft woonlastenneutraliteit als uitgangspunt genomen in het Klimaatakkoord, wat betekent dat de maandelijkse financieringslasten niet hoger zijn dan de besparing op de energierekening. Het realiseren van woonlastenneutraliteit is een blijvend aandachtspunt voor het kabinet. Hierbij wordt gewerkt aan het reduceren van de kosten door opschaling via aanbod- en vraagbundeling, digitalisering en innovatie, de schuif in de energiebelasting en subsidies.

Voor de proeftuinen is de Rijksbijdrage beschikbaar die bijdraagt aan een woonlasten neutrale aanpak. Het Rijk werkt samen met de VNG aan een leidraad die gemeenten helpt praktische invulling te geven aan woonlastenneutraliteit en andere relevante aspecten voor de businesscase bij verschillende woningtypen en warmteoplossingen voor gemeenten. De behoeften van de proeftuingemeenten worden hierbij betrokken.

In het klimaatakkoord staat dat de energiebelasting aangepast wordt met als doel dat investeringen in verduurzaming zich sneller terugverdienen. Het kabinet kiest voor de budgetneutrale variant waarin het energiebelastingtarief van de eerste schijf voor aardgas is toegenomen met 4 cent per m3 in 2020 en 1 cent per m3 in de zes jaren hierna. Alle extra middelen die op deze manier worden opgehaald worden teruggegeven via de belastingvermindering en een lager energiebelastingtarief van de eerste schijf voor elektriciteit. Hier profiteren huishoudens meer van dan bedrijven zodat een lastenverlichting voor huishoudens ontstaat. Dit geldt ook voor huishoudens die nu nog niet kunnen of willen investeren in verduurzaming. In 2023 zal worden bekeken of de voorgenomen verhoging van de energiebelasting op aardgas, gelet op de autonome ontwikkeling van de marktprijzen, nog nodig is om de gewenste verduurzamingsprikkels te houden.

De VNG en het Rijk zijn het erover eens dat gemeenten extra taken krijgen om de energietransitie in de gebouwde omgeving vorm te geven. Hierbij wordt vaak de vraag gesteld over extra financiering en capaciteit. In aanvulling daarop zijn de volgende voorstellen meegenomen in het ontwerp Klimaatakkoord:

  1. De Rijksoverheid stelt voor de periode 2019 t/m 2021 middelen ter beschikking (150 miljoen euro). Deze middelen zijn aanvullend op de al gereserveerde middelen in de Klimaatenvelop voor onder andere de Proeftuinen Aardgasvrije Wijken en de RES.Nadruk bij deze aanvullende middelen ligt op de ondersteuning van de decentrale overheden bij het realiseren van de RES en de transitiesvisies warmte.
  2. Het PBL gaat de maatregelen uit het Klimaatakkoord nog doorrekenen op hun bijdrage aan de CO2-reductie. Mogelijk leidt dit nog tot nieuwe inzichten wat betreft de Gebouwde Omgeving, waarover de Rijksoverheid en de koepels samen om tafel gaan.
  3. Hoe de extra uitvoeringskosten voor gemeenten (met name de kosten voor de wijkgerichte aanpak) er na 2021 uitzien, is nog onzeker. De Rijksoverheid en de VNG vragen de Raad voor Openbaar Bestuur om dit inzichtelijk te maken middels een artikel 2-onderzoek, waarbij ook de eerste bevindingen van de proeftuinen benut kunnen worden. Het onderzoek moet voor 2021 gereed zijn. De uitkomsten worden door zowel de Rijksoverheid als de VNG overgenomen.

Bij het aardgasvrij maken van wijken kan een gemeente subsidie geven aan een eigenaar-bewoner, woningcorporatie of commerciële gebouweigenaar voor bijvoorbeeld het isoleren van woningen of andere gebouwen of voor een aansluiting van woningen op het warmtenet. Als een woningcorporatie of een commerciële gebouweigenaar subsidie ontvangt voor het aardgasvrij maken van gebouwen, kan er sprake zijn van staatssteun. Datzelfde kan gelden bij een subsidie van de gemeente aan een warmtebedrijf voor de uitbreiding van het warmtenet. Er zijn gevallen waarin staatssteun geoorloofd is en er zijn gevallen waarin staatssteun niet geoorloofd is. In het onderstaande wordt dit in beeld gebracht en wordt aangegeven welke procedurele stappen er nodig zijn. In grote lijnen zijn de volgende routes beschikbaar om in zo’n geval subsidie te verstrekken binnen de staatssteun regels:

  1. Aan woningcorporaties en commerciële gebouweigenaren kan een zogeheten Dienst van Algemeen Economisch Belang worden opgedragen om binnen de staatssteunregels te kunnen blijven
  2. De Algemene groepsvrijstelingsverordening van de Europese Commissie bevat vrijstellingen voor staatssteun met betrekking tot: energie-efficiëntiemaatregelen en stadsverwarming
  3. Voor kleine staatssteunbedragen bestaat de mogelijk om zogeheten “de minimis steun” te verstrekken.

Subsidie aan eigenaar-bewoners, die een pand niet bedrijfsmatig gebruiken, is geen staatssteun. Voor meer informatie over de drie mogelijkheden om geoorloofd staatsteun te verstrekken, klik hier. Voor een algemene uitleg over staatssteun zie de Handreiking staatssteun voor de overheid.

De gemeente is een aanbestedende dienst en kan aanbestedingsplichtig zijn. Dat betekent dat een gemeente zogenaamde overheidsopdrachten boven een bepaald drempelbedrag moet aanbesteden. Aanbestedingsregels waarborgen een gelijk speelveld tussen bedrijven. Op deze manier kunnen bedrijven die deelnemen aan een aanbesteding op basis van dezelfde informatie en voorwaarden meedingen naar de opdracht. Deze mededinging kan ook voordelen opleveren voor de gemeente en uiteindelijk haar inwoners. Concurrentie tussen meerdere bedrijven geeft de gemeente namelijk keuzemogelijkheden, het vergroot de kans voor de gemeente om de beste prijs-kwaliteitverhouding te kiezen en helpt de gemeente om vraag en aanbod  op elkaar af te stemmen zodat de publieke belangen beter geborgd kunnen worden. Een gemeente zal een opdracht, zoals de aanleg en exploitatie van een warmtenet, moeten aanbesteden als er sprake is van een overheidsopdracht. Een overheidsopdracht betreft een overeenkomst onder bezwarende titel die is gesloten tussen één of meer aanbestedende diensten en één of meer opdrachtnemers. Ook ingeval van een concessie is een gemeente vaak aanbestedingsplichtig. Niet in alle gevallen is het aanbestedingsrecht relevant of is er sprake van een overheidsopdracht.

Mocht er sprake zijn van een concreet aanbestedingsproject van een warmtenet en heb je daarover vragen, dan kun je voor vragen en informatie terecht bij het ECW. Daarin werken RVO.nl & PIANOo samen aan vragen rondom het vinden van een warmtepartij. Ook voor de verschillende sporen waarop een gemeente tot een warmtenet kan komen (zelf doen, concessie uitgeven of puur faciliteren) kun je bij het ECW terecht. Hiervoor zijn de praktijktips om te komen tot een lokaal warmtenet opgesteld.

Per 1 juli 2018 is de Gaswet gewijzigd waardoor nieuwe gebouwen in beginsel geen gasaansluiting meer krijgen. Op basis van deze wet (artikel 10, lid 7a Gaswet) mag nieuwbouw niet meer  worden voorzien van een kleinverbruikersaansluitingen, van maximaal 40 m3 per uur, op het aardgasnet. Let op: dit artikel geldt niet voor reeds bestaande gebouwen.

In samenhang met deze wijziging is ook de aansluitplicht in het Bouwbesluit 2012 gewijzigd: artikel 6.10 Bouwbesluit 2012.

De wetgeving geldt voor alle kleinverbruikers (max 40 m3gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen. Heb je een bouwvergunning of een vergunning in aanvraag die uitgaat van een gasaansluiting? Wil je  onderzoeken of het toch mogelijk is om voor aardgasvrije nieuwbouw te gaan? Maak dan gebruik van Switchteam voor Aardgasvrije Nieuwbouw. Voor meer informatie zie ook het document van ACM getiteld “Juridisch kader bij aanwijzing van gebieden voor gasregister”. 

Voor gebieden waar een warmtenet komt en een warmteplan is vastgesteld, is in de Gaswet (in samenhang met het Bouwbesluit 2012) een regeling opgenomen waardoor voor dat gebied de aansluitplicht op het aardgasnetwerk vervalt: voor nieuwbouw én voor nieuwe aansluitingen in de bestaande bouw. Voor meer informatie, zie de website van ACM.

 

Consumenten hoeven sinds 2 maart niet meer te betalen voor het afsluiten van gas. Het gaat hierbij om de verwijderkosten van een gasaansluiting voor (individuele) kleinverbruikers. Dat zijn aansluitingen die niet meer dan 40 kubieke meter gas per uur doorlaten. Een afnemer met een kleinverbruikaansluiting krijgt hierdoor geen kosten meer in rekening gebracht als deze verzoekt om zijn gasaansluiting te verwijderen. Dit is een tijdelijke oplossing. In de nieuwe Energiewet komt een definitieve oplossing voor de verdeling van kosten voor het verwijderen van een gasaansluiting. Zie hier voor meer informatie. 

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er een algemene, gemeentelijke afsluitbevoegdheid komt, waarmee het transport van aardgas in aangewezen wijken kan worden beëindigd. Hiervoor is zorgvuldige aanpassing van wetgeving nodig, wat een flinke doorlooptijd met zich meebrengt.

Vooruitlopend op de algemene, gemeentelijke afsluitbevoegdheid is het mogelijk om een experiment aan te vragen waarmee wijken al aardgasvrij gemaakt kunnen worden. Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is hierin op dit moment een belangrijk instrument. Tot inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn experimenten mogelijk op basis van de Crisis- en herstelwet, daarna kan geëxperimenteerd worden op basis van de experimenteerbepaling in de Omgevingswet. Zie hier voor meer informatie over het aanmelden van projecten. Een goede onderbouwing van de experimentaanvraag is van groot belang. Het gaat daarbij onder andere om de gevolgen voor bewoners, waaronder de financiële gevolgen en de bewonersparticipatie. Voordat een gemeente toestemming krijgt om het experiment uit te voeren, heeft de Tweede Kamer de mogelijkheid zich erover uit te spreken.

Een gemeente besluit pas over de einddatum van het gasnet als er duidelijkheid is over het alternatief voor de gasvoorziening. Met de voorbereiding van de omgevingsvisie, de transitievisie warmte en de uitwerking van de transitievisie warmte in een uitvoeringsplan kunnen gemeenten al vol aan de slag. In het proces van het nadenken over de randvoorwaarden, een proces waarin de gemeente bewoners en stakeholders meeneemt in de transitie naar aardgasvrij kunnen al veel stappen worden gezet in voorbereiding op de wettelijke mogelijkheden die er komen. Zie hier voor voorbeelden.

Participatie is belangrijk in het meenemen van mensen bij het aardgasvrij maken van hun wijk en het houden van voldoende voortgang in het wijkproces. De coronacrisis dwingt ons om op andere manieren bewoners te betrekken. Gelukkig is er via digitale middelen veel mogelijk. Ook hebben we gemerkt dat er ook andere groepen bewoners bereikt worden via digitale bijeenkomsten. Veel gemeenten doen hier nu ervaring mee op. Daar waar al werkgroepen met bewoners zijn ingesteld is het ook goed mogelijk om die digitaal door te laten gaan. Voor de persoonlijke relaties zijn bijeenkomsten vaak prettiger, maar op termijn zijn combinaties van digitale bijeenkomsten en fysieke bijeenkomsten een manier om een bredere bewonersgroep te bereiken. Het opbouwen van nieuwe vertrouwensrelaties vormt de grootste uitdaging. Lees hier hoe andere gemeenten hier mee om gaan.

De volgende stappen helpen bij het inrichten van een participatietraject met bewoners:

  • Kijk naar de relevante (eerdere) beleidskeuzes want je start niet vanaf nul;
  • Je moet het nodige intern organiseren: het vraagt een andere manier van werken van jou en je collega’s;
  • Het helpt om daarbij uit te gaan van een gestructureerd wijkproces in vier fasen;
  • In ieder traject is van belang dat alle bewoners goed kunnen meepraten en meedoen. Dat vergt aandacht voor samenwerken;
  • Het is cruciaal dat je de wijk kent
  • Omdat je in de wijk waarschijnlijk niet iedereen individueel kunt bereiken, werk je vooral samen met groepen bewoners en met stakeholders zoals woningcorporaties, netbeheerders en energieloketten;
  • Zorg voor goede bewonerscommunicatie over aardgasvrij. Omdat aardgasvrij vraagt om concrete gedragsverandering, presenteert de handreiking ook inzichten over invloed op gedrag

Zie voor meer informatie over deze stappen binnen een participatietraject de Handreiking Participatie Wijkaanpak Aardgasvrij.

In het meerjarige Experimentenprogramma Verduurzaming van Kwetsbare Wijken werken Platform 31, Nyenrode Business Universiteit en achttien gemeenten samen aan een integrale, sociale en milieutechnische verduurzamingsaanpak voor kwetsbare wijken. Het uitgangspunt hierbij is dat in kwetsbare wijken meer te verbeteren is dan de infrastructuur voor koken en verwarmen; er spelen immers ook vaak problemen zoals armoede, werkloosheid, schulden, eenzaamheid, overlast en onveiligheid. Dat kan zorgen voor weerstand bij bewoners ten aanzien van de energietransitie, wat kan leiden tot stagnatie of vertraging, terwijl juist in deze wijken de energietransitie een impuls kan vormen voor integrale wijkverbetering.

Meer informatie over het Experimentenprogramma en inspirerende voorbeelden rondom het verbinden van opgaven in de wijk zijn hier te vinden.

De City Deal 'Energieke wijken, duurzaam en sociaal' is op 4 maart 2021 van start gegaan. De komende jaren gaan overheden, private partijen, kennisinstellingen en maatschappelijke partners aan de slag met het koppelen van sociaaleconomische opgaven aan de energietransitie in de kwetsbare wijken. De City Deal beoogt inzicht te vergroten in wat een sociaal-fysiek gekoppelde aanpak oplevert bij de energietransitie in kwetsbare gebieden, en welke specifieke inzet en aanpak daarvoor nodig is van de betrokken partijen.

Meer informatie over de City Deal ‘Energieke wijken, duurzaam en sociaal’ is hier te vinden.

Cookie-instellingen