In het Klimaatakkoord is afgesproken de transitievisie warmte te borgen binnen de Omgevingswet.
Het instrument programma onder de Omgevingswet sluit het beste aan bij de inhoud en de kenmerken van de transitievisie warmte zoals beschreven in het Klimaatakkoord. Voor wat betreft de inhoud: in het Klimaatakkoord is afgesproken dat de transitievisie warmte beschrijft in welke wijken de gemeente in de periode tot en met 2030 aan de slag gaat. Dit is een concreet en uitvoeringsgericht element, dat niet aansluit bij het karakter van een omgevingsvisie, maar juist wel bij de aard van een programma onder de Omgevingswet. In het Klimaatakkoord zijn voorts afspraken gemaakt over enkele kenmerken van een transitievisie warmte. Zo is afgesproken dat de gemeente de transitievisie warmte elke vijf jaar actualiseert. Het bepalen van een frequentie voor actualisaties is binnen het instrumentarium van de Omgevingswet enkel mogelijk bij een programma. Tenslotte zijn er in het Klimaatakkoord drie inhoudelijke aspecten (zie: Inhoudelijke kenmerken) afgesproken die de gemeente opneemt in de transitievisie warmte. Deze zullen te zijner tijd, voor de tweede ronde transitievisies warmte, worden opgenomen in instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Doordat de transitievisie warmte wordt vormgegeven als programma onder de Omgevingswet is er geen sprake van nadeelcompensatie. Bij een buitenwettelijk programma kan er wel sprake zijn van nadeelcompensatie.
De Omgevingswet treedt volgens de planning op 1 januari 2022 in werking. Tot de inwerkingtreding van een wettelijke regeling kunnen gemeenten op grond van hun autonome bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsplannen de transitievisie warmte vaststellen. Als een transitievisie warmte wordt vastgesteld die voldoet aan de eisen voor een programma onder de Omgevingswet, komt deze, bij inwerkingtreding van de wet, te gelden als een programma onder de Omgevingswet. Dit gebeurt op basis van overgangsrecht in de (reeds aangenomen) Invoeringswet Omgevingswet. Daarmee krijgt het document dezelfde status als een document dat op grond van de Omgevingswet is vastgesteld.
Het Rijk en de VNG willen voorkomen dat gemeenten die al een transitievisie warmte hebben vastgesteld, dubbel werk moeten doen. Belangrijk is wel dat het besluit met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen. De transitievisie warmte is immers de eerste schakel in de wijkgerichte aanpak. Het beëindigen van de voorziening voor aardgas is de laatste schakel. Die schakels moeten samen een zorgvuldig proces vormen. Door de transitievisie warmte vorm te geven als wettelijk geregeld programma onder de Omgevingswet, is de positie van deze eerste schakel in de wijkgerichte aanpak helder.
In de transitievisie warmte staan ook elementen die meer het karakter hebben van een visie. Gemeenten beschrijven immers niet alleen de wijken waarin de gemeente als eerste aan de slag gaat, maar geven ook een doorkijk voor de periode daarna. Het is van belang deze visie-elementen te zijner tijd op te nemen in de integrale gemeentelijke omgevingsvisie (opent in een nieuw tabblad). Gemeenten krijgen een termijn van 3 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet om de omgevingsvisie vast te stellen. De verplichting voor gemeenten om een omgevingsvisie te hebben en het tijdstip daarvoor zal bij Koninklijk Besluit worden vastgelegd.
Het instrument programma bevat een uitwerking van het gemeentelijk beleid voor (een onderdeel van) de fysieke leefomgeving. Een programma bevat maatregelen om doelen voor de leefomgeving te bereiken. Een programma wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Dit geldt voor alle gemeentelijke programma’s op grond van de Omgevingswet en is ingegeven door de aard en inhoud van programma’s en past bij de rolverdeling tussen het college van burgemeester en wethouders en gemeenteraad. Dat laatste betekent natuurlijk niet dat de gemeenteraad niet betrokken wordt. Ook als het college van burgemeester en wethouders bevoegd zijn, kan de gemeenteraad een debat over het (ontwerp)programma voeren. Het college van burgemeester en wethouders zal de gemeenteraad moeten betrekken bij beslissingen die een grote impact hebben op de gemeente, en moet de gemeenteraad informatie toesturen die nodig is voor het uitvoeren van de democratische taak die de raad heeft. Op die manier kan ook worden gezorgd voor draagvlak. Gemeenteraden beschikken daarbij over de reguliere bevoegdheden op grond van de Gemeentewet. Draagvlak is ook relevant aangezien de gemeenteraad het bevoegd gezag is voor het omgevingsplan.